Ook bij terugstorting is griffierecht tijdig betaald

Een bv had bij Rechtbank Den Haag een beroepschrift ingediend. Hierin had zij met een beroep op betalingsonmacht gevraagd om geen griffierecht te hoeven betalen. Toen de griffier toch een nota voor het griffierecht stuurde, betaalde de bv deze nota op tijd. Vervolgens stortte de griffier het bedrag weer terug. Later wees de rechtbank het beroep op betalingsonmacht af. Toen de rechtbank vervolgens het beroepschrift van de bv behandelde, werd het beroep niet-ontvankelijk verklaard wegens niet-betaling van het griffierecht. De Hoge Raad oordeelde dat dit onterecht was en dat de bv het griffierecht tijdig had betaald. Dat de rechtbank het griffierecht had teruggestort, deed hier niets aan af. Wel moest de bv het griffierecht opnieuw betalen, waarna de rechtbank het beroep van de bv in behandeling moest nemen.
Bron: Hoge Raad, 29-3-2019

Pensioenoverzicht straks wellicht juridisch afdwingbaar

De minister stelt dat alléén het pensioenreglement bepalend is voor de pensioenaanspraak of het pensioenrecht. Daarnaast moet informatie aan de deelnemer ‘correct’ te zijn. Koolmees wil onderzoeken of deze laatste bepaling de deelnemer voldoende beschermt, maar ook welke gevolgen voor de pensioenuitvoering er zijn als deelnemers absolute rechtszekerheid kunnen ontlenen aan informatie van hun pensioenuitvoerder.
De bevindingen van de Ombudsman Pensioenen en de nu lopende evaluatie van de Wet Pensioencommunicatie worden meegenomen in het onderzoek. De minister informeert de Kamer zodra het onderzoek is afgerond.
Bron: Pensioenfederatie, 25-03-2019

Slechts één appartement kan hoofdverblijf zijn

In deze zaak bezat een vrouw twee appartementen die naast elkaar waren gelegen. De vrouw bewoonde met haar gezin beide appartementen: de kinderen gebruikten de woonkamer en de slaapkamers in het ene appartement voor studie en slaap; de vrouw en haar echtgenoot gebruikten de slaapkamers in het andere appartement voor werk en slaap. De woonkamer in het andere appartement werd door het gehele gezin gebruikt. Beide appartementen hadden een eigen kadastraal nummer en voor de WOZ waren het twee afzonderlijke objecten. In haar IB-aangifte gaf de vrouw de beide appartementen echter als één eigen woning aan.
Zowel Rechtbank Noord-Holland als Hof Amsterdam oordeelde dat de appartementen niet één eigen woning vormden, aangezien in bouwtechnisch opzicht en naar aard en inrichting sprake was van twee afzonderlijke woningen. Beide appartementen beschikten namelijk over een eigen voordeur en over eigen voorzieningen, zoals een keuken, een toilet en een badkamer. Ook was er geen doorgang tussen de beide appartementen. Verder oordeelde het hof dat er geen sprake was van strijdigheid met het Eerste Protocol bij het EVRM. Het ene appartement was ook niet aanhorig aan het andere, aangezien de appartementen niet bij elkaar hoorden en er geen sprake was van dienstbaarheid van het ene appartement aan het andere. De Hoge Raad sloot zich aan bij het oordeel van het hof.
Bron: HR, 29-3-2019

Vrijval HIR landbouwquota ondanks investering zonnepanelen

Een echtpaar exploiteert een akkerbouwbedrijf via hun man-vrouwfirma. In 2009 en 2010 behalen de vennoten een boekwinst met de verkoop van melkquota. Zij doteren deze boekwinst aan een herinvesteringsreserve (HIR). In 2013 koopt de VOF een zonnepaneleninstallatie om op het dak van een schuur te plaatsen. De schuur behoort tot het ondernemingsvermogen. De installatie bestaat onder andere uit zonnepanelen en omvormers. De vennoten willen de HIR afboeken van deze investering. Zo kunnen zij voorkomen dat de HIR belast vrijvalt. De Belastingdienst staat deze afboeking niet toe. De fiscus stelt dat ondernemers doorgaans meer dan tien jaren afschrijven op een zonnepaneleninstallatie. In dat geval kan de ondernemer in beginsel alleen een HIR afboeken die is gevormd bij de vervreemding van een bedrijfsmiddel met dezelfde economische functie. De vennoten stellen dat de omvormers en de zonnepanelen twee afzonderlijke bedrijfsmiddelen zijn. Zij menen dat de omvormers een economische levensduur en daarmee een afschrijvingsduur van hooguit tien jaar hebben.
Het hof stelt om te beginnen vast dat de zonnepanelen geen bruikbare energie kunnen opwekken zonder de omvormers. En de omvormers hebben geen functie zonder de zonnepanelen. Daarom vormen deze zaken fiscaal gezien één bedrijfsmiddel voor de onderneming. Dat de omvormers een kortere levensduur hebben dan de zonnepanelen en gemakkelijker zijn te vervangen, doet daaraan niets af. Vervolgens gaat het hof in op de afschrijvingsduur. De vennoten wijzen erop dat de terugverdientijd van de zonnepaneleninstallatie minder dan tien jaar is. Maar het hof oordeelt dat de terugverdientijd geen maatstaf is voor de economische levensduur. Ook na de terugverdientijd kan het bedrijfsmiddel immers nog nut hebben voor de onderneming. Dat maar tien jaar garantie is gegeven op de omvormers, overtuigt de rechter evenmin. Leveranciers geven doorgaans namelijk een garantie af voor maar een deel van de economische levensduur. Ten slotte wijzen de vennoten op het risico van een beëindiging van bepaalde financiële stimuleringsmaatregelen. Het hof verwerpt ook deze motivering, want zonder deze maatregelen kunnen de zonnepanelen eveneens voldoende rendabel zijn. Het hof oordeelt dat de Belastingdienst terecht de afboeking van de HIR heeft geweigerd.
Bron: Hof Den Bosch 11-01-2019 (gepubl. 27-03-2019)

45-plussers wisselen weinig van baan

Het aantal mensen met betaald werk is de afgelopen tien jaar vooral onder 45-plussers gegroeid. Van de 100 werkzame personen zijn 44 personen 45-plusser. Deze toename heeft vooral te maken met de veranderende samenstelling van de groep 45- tot75-jarigen. Zo’n 5,9% van de 45-plussers met betaald werk is van baan veranderd of zelfstandige geworden in 2018, terwijl 7% van de 45-plussers van beroep is gewisseld.
Dat jongeren vaker van baan wisselen dan ouderen is al jaren zo. Werkzame jongeren hadden het vaakst een nieuwe baan. Van de 15- tot 25-jarigen met werk in 2017 had 31,4% in 2018 een andere werkgever of wisselde tussen werknemer en zelfstandige.
Volgens de SER is het wisselen van baan niet alleen ‘leuk’, het is ook nodig om jezelf te blijven ontwikkelen. En dat is nodig om ook in de toekomst je baan te kunnen behouden.
Bron: CBS, 23-03-2019

Openstelling MKB-innovatiestimulering Regio en Topsectoren

De MKB-innovatiestimulering Regio en Topsectoren (MIT) stimuleert innovatie bij het midden- en kleinbedrijf over regiogrenzen heen. Bovendien stimuleert de MIT dat projecten van het MKB beter aansluiten bij de innovatie-agenda’s van de topsectoren. De MIT bestaat uit vijf instrumenten:

Haalbaarheidsproject: hiermee kunnen de technische en economische risico’s in kaart worden gebracht van een voorgenomen innovatieproject. Minstens 60% van de kosten van een haalbaarheidsproject moet bestaan uit een haalbaarheidsstudie.
Aanvragen is mogelijk van 9 april tot uiterlijk 10 september 2019.
Kennisvouchers: als een kennisinstelling uw kennisvraag over de vernieuwing van uw producten, productieprocessen of diensten gaat beantwoorden, kunt u gebruik maken van een kennisvoucher. Met e voucher kunt u maximaal 50% van de rekening van de kennisinstelling betalen.
Aanvragen is mogelijk van 9 april tot uiterlijk 10 september 2019.
R&D-samenwerkingsproject: Het project bestaat uit industrieel onderzoek en/of experimentele ontwikkeling, uitgevoerd door een samenwerkingsverband van minimaal twee mkb-ondernemers (elk voor eigen rekening en risico).
Vanaf 11 juni tot uiterlijk 10 september 2019 kunt u aanvragen indienen.
Innovatiemakelaars: via een innovatiemakelaar kunnen Topconsortia voor Kennis en Innovatie (TKI’s) managementadvies geven aan MKB-ondernemers over innovatie van producten, processen of diensten.
Aanvragen is mogelijk van 15 april tot uiterlijk 4 juli 2019.
Netwerkactiviteiten: via dit instrument kunnen TKI’s kennisdeling en netwerkvorming tussen MKB’ers bevorderen met activiteiten zoals masterclasses, workshops of conferenties.
Aanvragen is mogelijk van 15 april tot uiterlijk 4 juli 2019.

Meer informatie over deze instrumenten is te vinden op www.rvo.nl/subsidies-regelingen/mkb-innovatiestimulering-regio-en-topsec….
Bron: RVO.nl, 26-03-2019

Door gemengd oogmerk 500 km-grens overschreden

Een directeur heeft in zijn rittenadministratie over 2011 aangegeven 79 ritten van en naar de golfclub te hebben gemaakt, die hij als zakelijk aanmerkt. Niet ter discussie staat dat de rittenadministratie sluitend is, dat de directeur tijdens de bezoeken aan de golfclub uitsluitend (potentiële) zakelijke relaties heeft ontmoet en dat het aantal verantwoorde kilometers aan de golfclub op jaarbasis meer dan 500 bedraagt. De directeur heeft ook verklaard dat hij voor privébezoeken aan de golfclub zijn eigen privéauto gebruikte. Op basis van de door de directeur overgelegde Golfbranche Monitor Jaarrapportage 2010 golft een golfer in 2010 gemiddeld bijna 17 rondes. De inspecteur is daarom van mening dat de directeur meer dan 500 kilometer voor privédoeleinden gebruik heeft gemaakt van de auto van de zaak en legt een naheffingsaanslag loonheffing.
Omdat de ritten naar de golfclub zowel met de dienstbetrekking als met het persoonlijk leven van de directeur samenhangen, is volgens het hof van belang hoe vaak iemand, die wat inkomen, vermogen en gezin betreft in dezelfde omstandigheden als de directeur een golfclub bezoekt. Het hof acht de 17 keer uit de rapportage, die de directeur aangeeft, representatief. Daarom moeten de kilometers die samenhangen met die 17 bezoeken als privékilometers worden aangemerkt. Hiermee komt de directeur van een gebruik voor privédoeleinden van de auto boven de 500 kilometer op jaarbasis.
Volgens de Hoge Raad nopen de klachten niet tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of rechtsontwikkeling.
Bron: HR 22-03-2019

Rechter mag hoogte belastingrente niet toetsen

Twee erfgenamen ontvangen ieder een voorlopige aanslag erfbelasting. De Belastingdienst heeft conform de wettelijke bepalingen over de aanslag belastingrente berekend. In het geval van de erfbelasting is de belastingrente gelijk aan de wettelijke rente, maar minstens 4%. Hoewel de erfgenamen van mening zijn dat de inspecteur zich aan de wet heeft gehouden, gaan zij in beroep tegen de in rekening gebrachte belastingrente. Zij stellen dat de in rekening gebrachte rente onredelijk hoog is en dat hierover in de politiek en de media een discussie loopt. Volgens beide erfgenamen moet de fiscus een ander percentage toepassen. Dit percentage zou meer moeten aansluiten op de rente voor staatsobligaties. Maar Rechtbank Den Haag wijst de erfgenamen erop dat het de inspecteur niet vrij staat om van de wet af te wijken. De rechtbank zelf mag evenmin de innerlijke waarde of billijkheid van de wettelijke bepalingen als zodanig toetsen. Toetsing van de wet aan verdragsbepalingen is wel mogelijk, maar deze situatie is hier niet aan de orde. Daarom verklaart de rechtbank beide beroepschriften van de erfgenamen ongegrond.
Rb. Den Haag 28-12-2018 (gepubl. 21-03-2019)

Inkomen van werkenden al tien jaar ongeveer gelijk

Bij zzp’ers was dat € 27.500 in 2007 en € 28.000 in 2017 en bij zelfstandigen met personeel € 50.100 in 2007 en € 48.500 in 2017.
Als de pensioenpiek buiten beschouwing blijft, geldt dat werkenden rond hun veertigste levensjaar meestal hun maximale inkomen hebben bereikt. Voor werknemers blijft dit inkomen daarna nagenoeg gelijk tot de AOW-gerechtigde leeftijd, terwijl dit bij zelfstandigen enkele jaren op hetzelfde niveau blijft om vervolgens weer af te nemen. Bij zzp’ers is deze daling aanzienlijk sterker dan bij zmp’ers.
Werkende mannen hebben een hoger doorsnee inkomen dan werkende vrouwen: € 42.300 tegen € 27.100. Tot 25 jaar is er weinig verschil in het persoonlijk inkomen tussen mannen en vrouwen, daarna neemt het inkomensverschil tot aan het 46ste levensjaar alsmaar toe. Pas na het 68ste jaar wordt het onderscheid weer kleiner. Het verschil in inkomen tussen man en vrouw is vooral te verklaren doordat vrouwen vaker in deeltijd werken.
Bron: CBS, 22-03-2019

Geen 30%-regeling als buitenlandse werknemer al in Nederland woont

In deze zaak sloot een buitenlandse student in 2013 een arbeidsovereenkomst met een Nederlandse werkgever. De student was in 2010 voor studiedoeleinden naar Nederland gekomen en behaalde in december 2012 zijn Master of Science. Daarom weigerde de inspecteur de toepassing van de 30%-regeling, want hij stelde dat niet was voldaan aan de voorwaarde dat de buitenlandse werknemer uit een ander land was aangeworven, aangezien hij bij het sluiten van de arbeidsovereenkomst al een woonplaats in Nederland had. Zo woonde de werknemer tijdens zijn studie tot enkele maanden na het aangaan van de arbeidsovereenkomst op een studentenkamer in Nederland. Ook had hij een Nederlandse bankrekening en ontving hij op deze rekening een studiebeurs en stagevergoedingen uit Nederland. Bovendien had de werknemer een Nederlands correspondentieadres. Voor de rechtbank slaagde de werknemer er niet in aannemelijk te maken dat hij wel vanuit het buitenland was aangeworven. Daarom oordeelde de rechtbank dat de inspecteur de toepassing van de 30%-regeling terecht had geweigerd.
Bron: Rb. Zeeland-West-Brabant, 16-8-2018 (gepubl. 19-3-2019)