Nalatenschap niet hoger door inkeren
In 2002 overlijdt een zus van belastingplichtige. Samen met zijn drie andere zussen is hij tot erfgenaam benoemd. In 1995 is de moeder van de vijf erfgenamen overleden. Uit haar nalatenschap blijkt dat zij een bankrekening had in Zwitserland. De drie zussen hebben na het overlijden van hun zus gebruik gemaakt van de inkeerregeling. Op basis daarvan komt de inspecteur tot de conclusie dat de nalatenschap van de overleden zus hoger was dan is aangegeven. De inspecteur heeft daarom een navorderingsaanslag opgelegd aan de broer.
Volgens de broer had zijn overleden zus echter geen vermogen in het buitenland. De inspecteur baseert zich op berekeningen die hij van de collega inspecteur heeft gekregen die de aanslagen inkomstenbelasting van de zussen heeft vastgesteld. In die berekeningen is het in 1995 door de overleden zus verkregen aandeel in het tot de nalatenschap van de moeder behorende Zwitserse vermogen na aftrek van de verschuldigde belasting over die verkrijging, aangemerkt als onderdeel van de nalatenschap van de zus.
Volgens de rechtbank heeft de inspecteur niet aannemelijk gemaakt dat bij het vaststellen van de primitieve aanslag erfbelasting is uitgegaan van een te laag bedrag aan nalatenschap. De ingebrachte berekeningen en de verklaring dat de IB-inspecteur deze berekeningen zijn gebaseerd op gegevens die de IB-inspecteur heeft gekregen in het kader van de inkeer door de zussen, is onvoldoende om vast te kunnen stellen dat en tot welk bedrag de overleden zus op de overlijdensdatum banksaldi in het buitenland aanhield. Ook de omstandigheid dat door de zussen is ingekeerd voor het recht van successie is onvoldoende voor de vaststelling dat de aan de broer opgelegde aanslag te laag is geweest. Inkeer voor het recht van successie door de zussen is immers ook aan de orde als de overleden zus bij leven het buitenlandse vermogen alleen aan haar zussen heeft geschonken.
Bron: Rb. Zeeland-West-Brabant, 30-08-2018 (gepubl. 26-02-2019)