Schadevergoeding voor kennelijk onredelijk ontslag was belast
In deze zaak werd een werknemer in 2013 ontslagen. Hierbij ontving hij een ontslagvergoeding. Na goedkeuring door de Belastingdienst werd de stamrechtvrijstelling toegepast en stortte de ex-werkgever het betreffende bedrag zonder inhoudingen in de stamrecht-bv van de werknemer. In februari 2014 sleepte de werknemer zijn ex-werkgever voor de rechter, die de ex-werkgever vanwege kennelijk onredelijke opzegging tot betaling van een schadevergoeding veroordeelde. De ex-werkgever betaalde dit bedrag uit, maar hield hierbij wel loonheffing in.
De Hoge Raad bepaalt dat de ex-werkgever hierbij juist heeft gehandeld, omdat het overgangsrecht voor het vervallen van de stamrechtvrijstelling niet van toepassing is. Dit overgangsrecht is namelijk alleen van toepassing als de aanspraak op de schadeloosstelling op 31 december 2013 voldoende is bepaald of bepaalbaar is. Dit is volgens de Hoge Raad niet het geval, aangezien de ex-werknemer in 2013 slechts de verwachting had dat hij een vergoeding zou gaan ontvangen vanwege een kennelijk onredelijk ontslag. Pas in 2014 is sprake van een belaste bate en komt vast te staan dat de schadevergoeding werd gebruikt voor een aanspraak op periodieke uitkeringen ter vervanging van gederfd of te derven loon. Daarom is niet voldaan aan de voorwaarden voor toepassing van de stamrechtvrijstelling en moest de ex-werkgever bij uitbetaling van de schadeloosstelling inderdaad loonheffingen inhouden.
Bron: HR, 8-3-2019